Ik bel aan en wacht. Niets. Ik bel nog eens aan maar er wordt niet open gedaan. Voor het huis staat een bankje, ik ga zitten en kijk voor de zekerheid in mijn agenda. Het is half vier en dat is ook het tijdstip waarop we hebben afgesproken. Maar mijn cliënte is niet thuis. Ik pak mijn telefoon en bel haar mobiele nummer. Er wordt niet opgenomen. Ik spreek een boodschap in. Ik baal. Ze had me namelijk zelf gebeld om de afspraak van de ochtend naar de middag te verzetten en daarvoor heb ik andere cliënten op de ochtend gezet. Daar zit ik dan. Dit zijn de momenten waarop ik baal van mijn werk. De meeste cliënten zijn blij wanneer ik kom, maar van deze weet ik dat niet zeker. Ik ben er nog maar twee keer geweest, voor de vakantie kreeg ze wekelijks bezoek van onze stagiaire. Ze heeft bij het WMO-loket geklaagd over het feit dat er vier weken niemand is geweest en de GGD heeft me daarom benaderd met de vraag hoe dat kan. Het voelde bijna alsof ik op het matje moest komen.Het gekke is; ze wist dat ik pas na de vakantie weer langs zou komen, we hebben samen die afspraak gemaakt. En destijds leek ze het geen probleem te vinden.
Toen ik vorige week langs kwam –voor het eerst na mijn vakantie- hebben we veel dingen kunnen regelen; ze kan de rekening van het CAK voor haar eigen bijdrage doorsturen naar de bijzondere bijstand en ze kan bij de voedselbank de komende weken een doos ophalen, al voldoet ze niet helemaal aan de eisen. En nu flikt ze me dit. Onze afspraak van de volgende week heeft ze ook al afgezegd omdat ze er nodig een paar dagen tussenuit moet. Ik ben er even klaar mee. Mijn agenda klap ik dicht, ik stop hem in mijn tas en fiets naar huis. Stikchagrijnig.