“Ik heb vannacht inderdaad wel een poosje wakker gelegen”, vertelt Klaas, de man van mijn cliënte. Zij heeft begin januari gehoord dat ze uitgezaaide longkanker heeft en gisteren vertelde de longarts dat de levensverwachting maximaal vijf jaar is. Dat kwam hard aan, want hoewel ze wel wisten dat het in principe nooit helemaal weg zou gaan, was zo’n termijn van vijf jaar te concreet en erg onwerkelijk. “Ik kan me er niets bij voorstellen”, zegt mijn cliënte. “Ik heb ook nog steeds niet het idee dat ik kanker heb. Ik weet het wel, maar het voelt nog zo onwerkelijk”. De tweede chemokuur zit er nu op, en de longfoto’s vertonen een lichte verbetering. Maar een echte toekomst, die heeft ze nu niet meer.
En zo komt het dat ik op een gewone dinsdagochtend praat over leven en dood. Ik vraag of ze nog dingen heeft die ze echt wil gaan doen als ze nog maar vijf jaar zou hebben. Ze weet het niet en stelt dezelfde vraag aan mij. “Ik zou in de winter met de hele familie naar een zonnig vakantieland gaan”, antwoord ik. “En ik zou mijn kinderen brieven schrijven over mijzelf en de toekomst die ik in gedachte had voor hen, en….. ik zou toch maar eens beginnen aan het schrijven van een kinderboek.” Mijn cliënte kan niets verzinnen, het nieuws is nog te vers.
Klaas vertelt over de uren die hij wakker had gelegen. Hij had liggen piekeren, maar ging uiteindelijk met een goed gevoel slapen; “Ik geloof niet dat ze nog maar vijf jaar heeft.” En hij vertelt een verhaal over een wonderbaarlijke genezing aan zijn been door God, via een predikant. Klaas gelooft in een God die kan zorgen dat zijn vrouw nog heel lang blijft leven. Helaas ken ik die God niet, maar ik zou hem best willen leren kennen….
