De volgende column schreef ik voor Aedes Magazine.
Het eerste dat ik zag was een grote tatoeage. Tijd om er uitgebreid naar te kijken had ik niet, want ik moest voor een boodschap naar de winkel en het was tegen sluitingstijd. De deur van de poort viel achter me dicht. Ik mompelde ‘hallo’ naar de tatoeage en weg was ik. Een half uur later stond hij er nog. Het was een warme dag en hij droeg alleen een korte broek. Ook op zijn benen had hij tatoeages en ik zag een ringetje in zijn oor. Mij heeft hij niet langs zien komen; hij had alleen oog voor zijn mobiele telefoon.
Als ik drie dagen later na mijn werk bij de poort kom zie ik hem weer staan. Het valt me nu pas op dat hij geblondeerd haar heeft. Stro-geel. Model; tondeuse standje drie. Hij gaat totaal op in zijn mobiel. Als ik vlak voor hem sta schrikt hij op en kijkt hij mij aan. “Waarom sta je hier eigenlijk?”, vraag ik. “Ik woon daar”, zei hij en wees naar een deur aan het eind van de poort. “Hier kan ik op de gratis wifi van de Moskee.”
Uren bracht hij door in de poort. Zo ging dat bijna de hele zomer door. Op een gegeven moment had hij er zelfs een stoel bij gepakt. Op de plek waar hij zat lag het bezaaid met peuken. Niet van hem, zei hij toen ik vroeg of hij zijn peuken voortaan op wilde ruimen.
Ik begon me aan hem te ergeren en kreeg last van het “Not In My Back Yard” syndroom. En dat terwijl hij eigenlijk geen vlieg kwaad deed en er zat omdat hij zelf geen wifi had.
Mijn buurvrouw vond zijn aanwezigheid ook vervelend, toch vonden we het overdreven om hem weg te sturen. Inmiddels wordt het vroeg donker en is het koud buiten. Ik heb onze mobieltjesman al tijden niet gezien en dat is een opluchting. Maar net belde mijn buurvrouw; “er staan allemaal onbekende jongeren in de poort en ze laten rotzooi achter .” We gaan nog heimwee krijgen naar onze stille blonde buurman met zijn mobiel.